zone indeling conform NPR 7910-1

atex componenten

Zone-indeling conform NEN-EN-IEC 60079-10-1

De verplichting van een gevarenzone-indeling volgt uit de mogelijke aanwezigheid of het kunnen vrijkomen van minimale hoeveelheden brandbare stoffen. Daartoe worden gassen en vloeistoffen ingedeeld in 5 klassen, afhankelijk van het vlampunt.

Bij de aanwezigheid of het kunnen vrijkomen van hoeveelheden groter dan of gelijk aan de getallen uit tabel dient een gevarenzone-indeling gemaakt te worden.

Stof Minimale hoeveelheid  (kg) [2]
  Gebouw Buitenlucht
brandbare gassen >  5 kg > 50 kg
vloeistoffen met een vlampunt < 23 °C en kookpunt <= 35 °C >  5 kg > 50 kg
vloeistoffen met vlampunt < 23 °C en kookpunt > 35 °C > 50 kg > 500 kg
vloeistoffen met vlampunt > 23 °C [1] > 500 kg > 5000 kg
 
Tabel Minimale hoeveelheden van brandbare gassen/vloeistoffen op grond waarvan een zone-indeling noodzakelijk is.
1. de vloeistoffen dienen bij een temperatuur boven het vlampunt vrij te kunnen komen.
2. in sommige situaties kan het nodig zijn om toch een zone-indeling te maken, indien de minimale hoeveelheden niet worden overschreden.

 

Voor het kunnen vaststellen van de indelingsplicht is het belangrijk om over de juiste gegevens van vloeistoffen en gassen te beschikken.

Soorten gevarenbronnen voor vloeistoffen en gas

Binnen de NEN-EN-IEC 60079-10-1 wordt gewerkt met zogenaamde gevarenbronnen. Dit zijn plaatsen waar een brandbaar gas of damp kan vrijkomen. De combinatie van gevarenbron + ventilatie geeft uiteindelijk de daadwerkelijke zonering. De NEN-EN-IEC 60079-10-1 onderscheidt 3 soorten gevarenbronnen: continue, primaire en secundaire gevarenbronnen. En een vierde geen gevarenbron.

1. Continue gevarenbronnen

Continue gevarenbronnen zijn plaatsen waar tijdens het normale proces het inwendige van de installatie in min of meer open verbinding met de omgeving staat. Deze gevarenbronnen lekken vrijwel voortdurend. Continue gevarenbronnen zijn o.a.:

  • ontluchtingsopeningen;
  • ademventielen;
  • de binnenzijde van de wand van tanks met drijvend dak;
  • open vaten.

2. Primaire gevarenbronnen

Primaire gevarenbronnen zijn plaatsen waar tijdens normaal bedrijf frequent brandbare stof vrij komt of een verhoogde kans op dit vrijkomen aanwezig is. Enerzijds betreft dit plaatsen waar regelmatig handelingen moeten worden verricht waarbij brandbare stof kan vrijkomen, anderzijds gaat het om onderdelen die zijn vervaardigd van gemakkelijk breekbaar materiaal, waardoor de kans op breuk relatief groot is.

Als primaire gevarenbronnen worden beschouwd:

  • plaatsen waar installatiedelen frequent worden aan- of afgekoppeld, bijvoorbeeld bij verlaadinstallaties;
  • pakkingen en andere afdichtingconstructies van asdoorvoeringen die tijdens normaal bedrijf kunnen lekken;
  • lekbakken;
  • breekbare apparatuur;
  • onbeschermde kijk- en peilglazen;
  • bemonsteringspunten.

3. Secundaire gevarenbronnen

Secundaire gevarenbronnen worden veroorzaakt door onderdelen die niet frequent lekken en, als ze het doen, slechts gedurende korte tijden.

Een installatie is in het algemeen opgebouwd uit delen die door verbindingselementen zijn samengevoegd. Deze elementen, flenzen, koppelingen, asdoorvoeringen e.d., zijn tijdens normaal bedrijf en bij goede bedrijfsvoering en goed onderhoud goed gesloten en lekken alleen onder abnormale omstandigheden. Ze worden als secundaire gevarenbronnen beschouwd.

Hiertoe behoren onderdelen als:

  • flenzen, schroefdraad- en andere verbindingen;
  • blikken en vaten met brandbare vloeistoffen;
  • aansluitingen van gascilinders (drukhouders);
  • kranen en afsluiters;
  • beschermde kijk- en peilglazen;
  • pompen;
  • compressoren;
  • pakkingen, pakkingbussen en seals van roterende assen die zo zijn geconstrueerd dat ze in principe dicht zijn;
  • goed uitgevoerde afdichtingen van plunjerpompen.

4. Geen gevarenbronnen 

Onderdelen waar bij goede constructie, goed onderhoud en goede bedrijfsvoering de kans op vrijkomen van brandbare stof ook onder abnormale bedrijfsomstandigheden en bij storingen verwaarloosbaar klein wordt geacht, zijn geen gevarenbronnen. Hiertoe behoren:

  • geheel gelaste of hardgesoldeerde leidingen en verbindingen;
  • onderdelen waarbij kan worden aangetoond dat door goed ontwerp, beproeving, goede constructie, goed onderhoud en goede bedrijfsvoering, de kans op vrijkomen van brandbare stof ook onder abnormale bedrijfsomstandigheden en bij storingen verwaarloosbaar klein is. Dit geldt alleen indien accumulatie van vrijkomende brandbare stoffen niet kan plaatsvinden. Voorbeelden zijn:
  • asdoorvoeringen waarbij lekkage is uitgesloten door een speciale pakkingbusconstructie (bijv. dubbel 'seal' met inert gas onder overdruk in de ruimte tussen de 'seals' of zelfnastellende 'seals);
  • reduceertoestellen van een geheel gesloten constructie;
  • flens-, schroefdraad- en knelverbindingen en appendages met een inwendige druk kleiner dan of gelijk aan 0,5 bar;
  • flens-, schroefdraad- en knelverbindingen die niet of slechts aan zeer geringe procestemperatuurvariaties, drukstoten of trillingen worden blootgesteld

"Niets is mij een ongeval waard"